
Jurisprudentie
AD3782
Datum uitspraak2001-08-28
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102938/1 en 200102938/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102938/1 en 200102938/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onder niet in planvoorschriften gedefinieerd begrip “bewoning” kunnen ook minder traditionele woonvormen dan het gezin worden begrepen mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning. In het geval van Korsakovpatiënten is hiervan geen sprake.
Verlenen vergunning voor het gedeeltelijk verbouwen van een woongebouw voor ouderen ten behoeve van de huisvesting van (uitbehandelde) Korsakovpatiënten. Op het perceel rust de bestemming “Woondoeleinden I”. Ingevolge de planvoorschriften zijn deze gronden - onder meer - bestemd voor eengezins- en meergezinshuizen met bijbehorende schuren, stallingsruimten, zoals garages en carports, andere bouwwerken, alsmede tuinen en erven.
In de planvoorschriften is niet nader omschreven wat onder “wonen” en “bewoning” moet worden verstaan, zodat ingevolge de jurisprudentie van de ABRS naast zelfstandige bewoning door een gezin ook aan minder traditionele woonvormen moet worden gedacht. Uit de jurisprudentie van de ABRS blijkt voorts dat er bij een minder traditionele woonvorm wel sprake moet zijn van nagenoeg zelfstandige bewoning.
In dit geval is geen sprake van een zodanig zelfstandige bewoning dat gesteld kan worden dat sprake is van bewoning als bedoeld in het onderhavige planvoorschrift. Korsakovpatiënten hebben in wezen een permanente begeleiding nodig, omdat zij niet of nauwelijks in staat zijn zelf initiatieven te ontplooien en uit te voeren. Voor begeleiding zijn er overdag 4 personen en ’s avonds / ’s nachts 2 personen permanent aanwezig. Om deze bemensing mogelijk te maken zijn 10 voltijds medewerkers nodig. Derhalve is sprake van strijd met het bestemmingsplan, zodat de verleende vergunning in strijd met art. 44 Woningwet is verleend.
1. Stichting Ouderenhuisvesting FNV, regio Rotterdam, gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
2. burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,
appellanten.
mr. B. van Wagtendonk (voorzitter)
Uitspraak
Raad
van State
200102938/1 en 200102938/2
Datum uitspraak: 28 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. Stichting Ouderenhuisvesting FNV, regio Rotterdam, gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
2. burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 9 mei 2001 in het geding tussen:
A e.a. te B
en
appellanten sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2000 hebben appellanten sub 2 (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante sub 1 vergunning verleend voor het gedeeltelijk verbouwen van het woongebouw voor ouderen Bermensteijn (hierna: het woongebouw) op het perceel aan de Bazuin 2 te Capelle aan den IJssel (hierna: het perceel) ten behoeve van begeleid wonen.
Bij besluit van 19 maart 2001 (hierna: de beslissing op bezwaar) hebben burgemeester en wethouders het daartegen door A en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 mei 2001, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2001, en burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Tevens hebben appellante sub 1 en burgemeester en wethouders de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2001, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. Verheyden, advocaat te Utrecht, en F. Westerbeek, directeur van appellante sub 1, burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. B. Huizenaar, W. Janse en H. Frijman, allen ambtenaar der gemeente, en A e.a., vertegenwoordigd door mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Voorts was aanwezig de door appellante sub 1 meegebrachte deskundige drs. J.M.M. Snijders, psycholoog.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De voorgenomen verbouwing van het woongebouw vindt plaats ten behoeve van de huisvesting van (uitbehandelde) Korsakovpatiënten.
2.3. Ingevolge het uitwerkingsplan "Deelplan 2 Schollevaar" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden I". Ingevolge artikel 2 van de voorschriften behorende bij voornoemd plan zijn de op de kaart voor woondoeleinden I aangewezen gronden - onder meer - bestemd voor eengezins- en meergezinshuizen met bijbehorende schuren, stallingsruimten, zoals garages en carports, andere bouwwerken, alsmede tuinen en erven. Ingevolge artikel 37 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Schollevaar" is het - kort gezegd - verboden de gronden en bouwwerken anders te gebruiken dan in overeenstemming met de bestemming.
2.4. In de planvoorschriften is niet nader omschreven wat onder "wonen" en "bewoning" moet worden verstaan, zodat ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling naast zelfstandige bewoning door een gezin ook aan minder traditionele woonvormen moet worden gedacht. Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt voorts dat er bij een minder traditionele woonvorm wel sprake moet zijn van nagenoeg zelfstandige bewoning. Voor zover ter zitting is verwezen naar een uitspraak van de voormalige Afdeling rechtspraak van 24 december 1985 (AB 1986/493), zij opgemerkt dat deze uitspraak ziet op een ander onderwerp dan thans aan de orde.
2.5. De Voorzitter is met de president van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een zodanig zelfstandige bewoning dat gesteld kan worden dat sprake is van bewoning als bedoeld in het onderhavige planvoorschrift. Evenals de president is de Voorzitter van oordeel dat Korsakovpatiënten in wezen een permanente begeleiding nodig hebben, omdat zij niet of nauwelijks in staat zijn zelf initiatieven te ontplooien en uit te voeren. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat Korsakovpatiënten aan een ziekte lijden waarbij een gedeelte van de hersenen is aangetast. De patiënten behouden hun verstandelijke vermogen, maar door de blijvende beschadiging is het planmatig handelen op basis van het geheugen verloren gegaan. Ter zitting is aangegeven dat de patiënten verpleeghuis-geindiceerd zijn en blijven. Voorts is door J.M.M. Snijders verklaard dat de patiënten zich slechts bij hoge uitzondering onbegeleid buiten het woongebouw zullen begeven. Op de begane grond bevindt zich een gezamenlijke groeps-/woonruimte en een centrale keukenruimte. De maaltijden worden in beginsel gemeenschappelijk bereid en gebruikt. Voor begeleiding zijn er overdag 4 personen en 's avonds/'s nachts 2 personen permanent aanwezig. Om deze bemensing mogelijk te maken zijn 10 voltijds medewerkers nodig. De begeleiding geschied door gekwalificeerde, gediplomeerde krachten. Te denken valt aan groepsleiders, inrichtingswerkers, B-verpleegkundigen of activiteitenbegeleiders.
2.6. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft de president dan ook terecht geoordeeld dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan, zodat de verleende vergunning in strijd met artikel 44 van de Woningwet is verleend.
2.7. De conclusie is dat de president het inleidende beroep terecht gegrond heeft verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar terecht heeft vernietigd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2001
224.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,